130 De verhollandsing van Bibbergoud

   Ik neem alleen de meest Vlaamse woorden en uitdrukkingen op, de dingen die ik graag was tegengekomen toen ik het album voor het eerst las in de vierkleurenuitgave, ergens in de beginjaren zeventig. Tussen haakjes staan de verhollandsingen uit 1953, cursief de aanpassingen in de vierkleurenuitgave. Het woord ribbediebie bleef raadselachtigerwijs in de vierkleurenuitgave staan, en daarvan heb ik het indertijd opgepikt. Maar wat had ik nog meer allemaal kunnen leren? Wat is mij door de neus geboord? En met mij vele anderen door hun bleke noordelijke neuzen? Plus de zuidelijke neuzen idem dito want die moesten het vanaf 1967 ook doen met de verhollandste versie?
   Een selectie.
   (Bij de afbeeldingen: van links naar rechts Bibbergoud B, de A’pense boekuitgave uit 1950; Bibbergoud N, de A’damse uit 1953; Bibbergoud 138, de vierkleurendruk uit 1973; en het tekstueel gedebiliseerde Bibbergoud C , uit de Classics-serie, alias de Witte reeks uit 2019 dat ik in de vergelijking niet meeneem, het is zo al erg genoeg. Goddank is de reeks na 28 nummers stopgezet.)

   blz. 2 uitstap (samen uit), kurieus (raar), hij trapt naast de brug (hij heeft de brug niet gezien)
   blz. 4 arm Lambikske (arme Lambiek), vermassakreeren (uitschudden)
   blz. 6 lorejas (hansworst)
   blz. 7 van onder muizen (de biezen pakken), ge bijt in mijn knoesels (hij bijt mij in de knoken, hij bijt mij in mijn botten), afzien (bekijken)
   blz. 8 ballonnekenskop (ballonhoofd), snul (de klos), is niet wel wijs (is een ouwe taaie, is een zwamneus), 10.000 baarden (1111 gulden, de beloofde premie)
   blz. 9 efkens (in een ommezien, [verdwenen]), seffens (dadelijk), hang ik eraan (ben ik de pisang)
   blz. 10 straffe toebak (sterke tabak, zware tabak)
   blz. 11 bijlange niet (helemaal niet)
   blz. 12 piepen (binnenloeren, naar binnen loeren)
   blz. 13 een goei jefzaag (een goede kortzaag, is die zaag goed scherp), mijne vent (mijn man)
   blz. 14 sjamfoeter (hottentot), 10.000 ballekens (1111 voorwielen, zijn beloofde premie), een ambetante mode (een lastige mode), doorgestapt (doorgelopen)
   blz. 15 die dorpeling (die man met zijn riek), een boogscheut (een steenworp), een koolbus en een staalzakske (een kolenkit en een koperdraadzakje), rap (foelspied), ’t vliegmachien (’t vliegmachine)
   blz. 16 een buske koffie (een baal koffie)
   blz. 17 janvermille (alle duivels), een barak van keerskeschiet (een barak van raak-me-vestje), vaagt (veegt, afvegen), ziede, madam (ziet u, mevrouw)
   blz. 18 sabber (sabbel), mijn vuurroer (mijn geweer)
   blz. 19 haar pollen (haar jatten, haar vingers), in de lommer (in de schaduw)
   blz. 20 efkens (evekes, eventjes)
   blz. 21 met de nieuwe kiezing (bij de nieuwe kamerverkiezingen), kunnen ze allemaal fluiten (kunnen ze me nog meer vertellen), amai ([verdwenen])
   blz. 22 minder plezant (minder leuk), kwistenbibbel (kwispelendorus, pretfiguur)
   blz. 23 slapkens (slappedanig, slapsloerie), dat is maar een gedacht (dat denk je maar), kletskop (schedeldak), ik betrouw (ik vertrouw)
   blz. 24 aan ’t zwanzen (ons bij de neus aan ’t nemen), hij mag dat veel te geren (hij lust hem te goed, hij lust het veel te goed), tjoefelt (loopt), sjamfoeter (mirakel), ik het zitten hebben (ik in nesten zitten)
   blz. 25 in de patatten liggen (in de mosselen liggen, in de penarie zitten), rap (als de bliksem)
   blz. 27 valt aan, mannekens (valt aan, mannenbroeders)
   blz. 28 dat koekenbak zijn (dat brei zijn, dat brij zijn)
   blz. 29 geef het hem (geef hem van katoen), rammeling (aframmeling)
   blz. 30 uw permanente (je permanent), mijn kalot (mijn kalotje, mijn pruik), een straffe (volleerd), lap (hallee, hatsjikedee), we gaan een gang (we gaan vliegen)
   blz. 31 een politieker ben (aan politiek doe), bakoven (broodoven), de kale knikkerige (de kale knikker), sloeberkes (hummels), grote loebas (grote kaalkop)
   blz. 32 mijn eenzelvigheid (mijn identiteit), Het-Proper-Hemd (Het Gewassen Hemd)
   blz. 33 saluut (bonjour), ene die regelmatig... hij zijn pree afgeven (als een die zijn kostgeld waard is)
   blz. 34 blanke man in okkazie (blanke man juist op tijd), vermits (aangezien)
   blz. 35 in pitteleer (in ’n billentikker), maske (schattebout), kniekens (knietjes)
   blz. 36 wenen (huilen), gij zijt goed, gij (jij bent een bovenste beste, jij), snuitje (toetje)
   blz. 38 als een bolied ([verdwenen]), bolt (dendert), laat het uit he, maske (het is uit hé, mooie toet)
   blz. 40 allee, omdat ge zo “insisteert” (allee dan, omdat je zo aanhoudt, vooruit dan, omdat je zo aanhoudt), liggen hebben (in ootje genomen)
   blz. 41 een straffe toer uithalen (gewiekst zijn)
   blz. 42 en we zijn ermee de pist in (en we zijn ervandoor)
   blz. 43 tegen zijn eigen zegt (bij zich zelf spreekt, mompelt), we hebben u nogal eens liggen (we hebben u weer eens te grazen, we hebben jullie weer eens te grazen)
   blz. 44 meepaarten (mee delen, ook van), maar saluut (maar besjoer, maar dat nooit), goesting (lust)
   blz. 45 zift (zeef), gijlie neemt mij voor een liggende wip (gij wilt naar mij gaan gaaischieten, jullie willen op mij schieten)
   blz. 47 tot wij pompaf zijn (tot wij bluts zijn, tot pijlen op zijn)
   blz. 48 een rappigheid (een kwestie van tactiek), weeral ([verdwenen]), verdachtigaard (schavuit)
   blz. 49 al schoner (mooier, fraaier)
   blz. 50 langs achter (van achter), rats (pardoes)
   blz. 51 blaas uit (zijn licht uit, buiten westen), rap (snel), de pijp uit (de laan uit, de benen nemen), zijt ge niet beschaamd (schaamt ge u niet, schaam je je niet), licht gekookt eike (licht gekookt eitje, zacht gekookt eitje), geheimzinnigaard (duisterling), niet met zij, mijn voeten laten spelen (niet met mij sollen laten), een zwanske (’n grapje), zo stil als een stoofhaak (zo stijf als een pookijzer, zo stijf als een kachelpook)
   blz. 52 trap het dan af (trek er dan tussen uit, smeer ’m dan), zal mijn plan wel trekken (zal mijn slaatje wel slaan, zal mijn slag wel slaan)
   blz. 53 nog altijd geren zie (nog altijd van haar houd)
   blz. 54 dan moeten we onze wereld kennen (dan moeten wij onze wereld kennen, dan moeten wij onze manieren tonen), is ’t nu al goed, knoddigaard (raaskal maar verder)
   blz. 55 ik zal zelfs in ’t zweet mijns aanschijns gaan doppen (in ’t zweet mijns aangezichts zal ik zelfs gaan stempelen, in ’t zweet mijn aanschijns zal ik zelfs gaan stempelen), palmenhouten kwistenbibbbel (palmhouten kwispelendorus, palmhouten, stijfkoppige, bonenstaak), knokkelen zodanig (knokken zo hevig)
   blz. 56 tiens, verstaat gij dat (kijk eens! versta jij dat, kijk eens! begrijp jij dat?)

_____
   Verwijzingen. Over de verschillende Suske en Wiske-reeksen: zie hier. Bibbergoud op wikipedia: hier.

Reacties

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

373 Nacht, trottoir – als a-tal

372 Nacht, straat, straatlantaarn, apotheek

371 Pak aan, nageslacht! — Interview met Anatoli Mariëngof

374 Nacht, trottoir – als sonnet

370 Koning Bub

376 Delina Delaney, hoofdstuk II

368 De kikker

369 Dierenmoeder houdt van dierenkind

375 Nacht, trottoir – als Herman Gorter