127 Vlaamse krummen

   – Zeg...
   – Ja?
   – Die Belgen, hè...
   – Welleke Bellegen?
   – Zeg, hou je svarabhakti-vocaal voor je, wil je? Stuk epenthese.
   – Sjwah. Maar welke Belgen?
   – Die Belgen uit duizend-en-een nacht.
   – 1001 avond bedoel je?
   – Ik bedoel die verhalenbundel uit 1941 met de eerste vertaling van een verhaal Joyce door Theun de Vries...
   – (tegelijkertijd) ... met de eerste vertaling van een verhaal Joyce door Theun de Vries, ik weet waar je het over hebt.
   – Daar zaten toch ook Belgen bij?
   – Jawel. Vier. Tegen tien Nederlanders en twaalf vertaalde schrijvers. Totaal: zesentwintig stuks.
   – En bij de vertalers? Zaten daar ook Belgen bij?
   – Nnnneee, dat dan weer niet. Het Vlaams contingent blijft op een schabouwelijke vier steken. Vier die de Vlaamse schaamlap hoog mogen houden.
   – En die vier, schreven die wel een beetje Vlaams?
   – Goeie vraag.
   – Geef er dan eens een goed antwoord op. Ik ben wel benieuwd hoe de Vlaming in 1941 schreef.
   – Dat zal ik je vertellen. De Vlaming in 1941 schreef nauwelijks Vlaams. De vier zijn allemaal met Witte Reus witter dan wit gewassen. Hier en daar steekt er nog een ongetwijfeld over het hoofd geziene Vlaamse kruimel zijn kop boven het vloerkleed op. En dan vraag ik me nog af of het niet gewoon een individuele aberratie is, een hebbelijk onhebbelijkheidje. Het is allemaal uitermate verworgd taalgebruik.
   – Misschien wouden ze wel zo netjes schrijven. Om te laten zien dat het geen halve Fransen waren.
   – Kan. Dan zijn de ongestofzuigde Vlaamsismen misschien niet eens Vlaamsismen.
   – Laat horen. Goed voor mijn woordenlijsten.
   – Bij Karel van de Woestijne vermoed ik Vlaams bij van op de universiteit (d.w.z. sinds), of hij verder wrikkelen zou (de kikker), verliefden wij op hetzelfde meisje en op café.
   – Die laatste is zeker Vlaams.
   – Bij Albert van Hoogenbemt vind ik een deemsterende straat, allengerhand, Zijt gij, snokken (iets als ruziën denk ik), het bureel en een regel (liniaal).
   – Zijt gij en het bureel zijn Vlaams, de rest misschien eerder hoogstens wat archaïsch. Hoewel allengerhand te mooi is om niet te willen gebruiken.
   – Bij Lode Zielens zijn de vermoedelijke Vlaamsismen: werd hij bijna kwalijk, ongeweten van haar, de chef van de comptabiliteit, een sprankel, een heel tijdeke geleden, stukske jeugd en mijn ochtendkoerier.
   – Die tijdekes en stukskes horen bij de gij’s en de u’s. De chef van de comptabiliteit is mooi, en een sprankel ook.
   – Bij Gaston Duribreux tenslotte is het wat meer: gebuurvrouw, een factoor in granen en vetten, eens dat (voor op een keer dat), klappeien, iets gerokkens (iets gerimpelds denk ik), schoon (voor mooi), heeft dien steun vandoen (nodig), vooisjes, zelfs eenmaal goesting, drie vaderonzen, zijn gemeene bradde gezicht (wat het is?), knasperen, knibbelarijen en het maalslot. En er zijn kinderen die in de directe rede Antwerps pesten: En je krieg me nie! en ook: En je moeder hed ’n lief!
   – Zitten zeker schone bradderijen tussen.
   – Het is meer dan er tegenwoordig door de Hollandse redacties zou komen.
   – Absoluut. Ik ben allengerhand blij met elke sprankel Vlaams.

_____
   Verwijzingen. Duizend en één avond, groot verhalenboek voor den Nederlandschen lezer, onder redactie van Emmy van Lokhorst en C.J. Kelk, met medewerking van meer dan 100 Nederlandsche en Vlaamsche auteurs, vijfde reeks, uitgeverij Contact, Amsterdam, z.j. (1941). Zie ook blog 116, hier, en 117, hier.

Reacties

  1. Ik ken de context niet, maar normaliter snokken = rukken, trekken, niet ruziën; gerokken = (uit)gerekt. Brad (/brat) ken ik niet is maar volgens een Vlaams woordenboek 'wild, lastig, ongedurig, dartel, levendig, vurig, geil, heet'.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. De context:
      Snokken: “Kom, het is tusschen ons nooit goed gegaan; en toch zijn we verplicht saam te blijven. Met een fijn, doch onverbreekbaar touwtje zijn we aan mekaar gebonden. Zoo’n scherp touwtje is pijnlijk als het in het vleesch dringt. Waarom aanhoudend snokken?” – Inderdaad, waarom aan dat touwtje trekken, als het pijn doet.
      Iets gerokkens: “Zij glimlacht en dan ziet hij iets gerokkens in haar hals. Er is ook een zwarte vlek in haar mond.” – Iets uitgerekts?
      Brad: “Wat baat het Jenssen zich thans als een fatsoenlijk man te gedragen, alsof Jean-Claude zou vergeten zijn het gemeene bradde gezicht dat hij vertoonde, toen hij dacht dat hij bij Miete d’Antwerpsche was!” – Jenssen was naar het hoerenkot opzoek, dus “vurig, geil, hitsig” zal het wezen.
      Dank, Frank!

      Verwijderen

Een reactie posten

met onder meer de afgelopen tijd

160 Vintage Vondel

434 Voer geen fatbike aan je neefje

428 Rijmlozigheid

427 De kalief zonder hoofd als gedicht

433 Opkalefateren

430 Denken denken

432 Klopt ook niet? Meer vragen bij de lectuur van Alice in Wonderland.

429 Rekenen met/zonder rijm

431 Slaapkindjesslaap

1 Zelfreflectie